Brian Robertson - Diamonds and Dirt

Review:CD-reviews buiten BeNeLux
 Jan Claus    23 maart 2011

Brian Robertson, bekend van zijn werk met Thin Lizzy en Motörhead brengt zijn eerste soloalbum "Diamonds and Dirt" uit. Zoals verwacht kon worden hebben we hier te maken met album en blues-rock. Robertsons gitaarwerk getuigd inderdaad van grootse technische bekwaamheid en dat spreekt in combinatie met de haarfijne productie in zijn voordeel. Daartegenover zou een analoge opname -of in ieder geval iets wat het probeert na te doen- misschien meer passen bij dit soort muziek. Feitelijk komt het er gewoon op neer welk timbre men verkiest.


Wat echter niet in zijn voordeel spreekt is dat hij het o zo nodig vond om voor zowat de helft van de nummers in herhaling te vallen met covers van Thin Lizzy en Franky Miller. Vooral wanneer deze niet zoveel nieuws bieden. "It's Only Money" biedt een tragere versie met iets moeilijker solo's. Weliswaar rockt het niet zo stevig als het origineel. Waarom het orgel zoveel minder aanwezig is op Frankie Millers "Mail Box" is mij een raadsel, vooral wanneer dergelijk instrument op andere nummers wel beter te horen is. Een voordeel is echter dat dit dan door blueslicks gecompenseerd wordt. De twee covers van "Running Back" zijn eigenlijk andere interpretaties van het lied: een rappe versie met veel aandacht voor de piano en een trage versie die eerder bluesy klinkt -een aardige afwisseling. Tenslotte klinken "Do It Till We Drop" en "Ain't Got No Money" te braafjes om overtuigend te zijn.

Van de originele nummers laat de titelsong wat aan de wensen over. Het klinkt allemaal redelijk geforceerd. Om de een of andere vreemde reden deed een riff uit "Diamonds and Dirt" deze reviewer denken aan Daft Punks "Digital Love" met dat verschil dat deze laatsgenoemden hem beter uitgewerkt hebben. "Passion" swingt ietsje meer met zijn begeleidend gitaarwerk dat doet denken aan ska, vrouwelijke backup vocals, koebel en aanweziger leadgitaarwerk. Daarintegen klinkt "Texas Wind" als een spooktrein die wat in vaart mag toenemen. "Devil in My Soul" is dan opnieuw een leuke afwisseling tussen dromerige blues-riffs en album rock. Het gebruik van orgel en vrouwelijke backup zang geeft het een gospel-achtig accent. Iets wat hier en daar van dit album gezegd kan worden. "Blues Boy" is, zoals de titel al doet vermoeden, het meest blues-gerichte nummer op deze schijf en de traag maar zekere riff en het leadgitaarwerk maken deze serenade compleet. "That's All" is een eerder vluchtig en voorspelbaar nummer zonder andere merkwaardigheden. De excentrieke instrumentatie zoals sitar (of iets wat er op lijkt) en half-gesproken/half-gezongen vocalen maken het hippielied "10 Miles To Go On A 9 Mile Road" een vreemde eend in de bijt, hoewel de solo wel wat goed maakt.

Over het algemeen staan er haast evenveel nummers op deze plaat die werken, als nummers die gewoon middelmatig of eerder saai klinken. Het probleem ligt hem niet zozeer bij het leadgitaarwerk, maar eerder bij de soms ontzettend generische album rock-riffs. Ietsje meer vaart en ietsje meer distortion ging op sommige momenten een verschil kunnen maken en deze plaat klinkt over het algemeen ietsje te "op 't gemak" om als beter dan gemiddeld rockalbum te kunnen worden bestempeld.